De
laatste veranda's van het Geuldal
A. Wehrens
In 1992, in de vroege morgenuren, reed een grote
vrachtwagen met profielen door de Plenkertstraat. Een paar
dagen later verdween de houten veranda van de
Koningswinkelhof. In plaats daarvan kwam een grote uitbouw met
een soort luifel. De veranda was al lang in een niet al te
beste staat. Het dak werd geschraagd door houten palen en
gebogen steunbalken, die een beetje op een gebogen arm
leken.
Met die
veranda -met dat prachtige uitzicht over het Geuldal- verdween
een van de laatste veranda's van Valkenburg. Thans rest nog
slechts de veranda van het Chinees Restaurant aan de
Plenkertstraat.
In Geulhem
zijn er echter ook nog twee; de stenen veranda van Hotel Berg
en Dal en de veranda van Hotel Vue des Montagnes, een heel
mooie uitbouw, die nog heel gaaf is, echter in het midden
uitgebroken ten behoeve van een moderne entreeluifel. Een
derde exemplaar, bij Zomers Plein, was de laatste jaren zo
bouwvallig, dat het dak gestut moest worden. In 1992 werd de
luifel afgebroken en vereenvoudigd weer opgebouwd.
De
stenen veranda van Hotel Berg en Dal is eigenlijk een
uitzondering. De hotels in Houthem en Valkenburg hadden
normaal gesproken een houten veranda om lekker buiten te
zitten en toch een beetje beschut. De dames uit die tijd waren
niet zulke zonaanbidsters. Een albasten huidje was heel chique
en vereiste een behoedzaam beheer. Ook de woonhuizen hadden
soms van die mooie veranda's met fraai versierd
steunmateriaal; houten bogen of rechthoekige steunstukken,
vaak nog met een roosterwerk en met gekleurde ruitjes
daarboven. Deze veranda's zijn de representanten van een bouw-
en horecacultuur uit een periode die in allerlei opzichten ver
achter ons ligt.
Sierlijk bouwen met hout Als rond 1870 de
Staat der Nederlanden een nieuwe reeks spoorwegen gaat
aanleggen slaat de romantiek toe. Het eerste station dat in de
nieuwe bouwstijl werd gebouwd was Oosterbeek-laag aan de lijn
Arnhem-Nijmegen. De architecten, die de nieuwe stations
ontwierpen, onder anderen van Wadenoyen, versierden de daken
met dakpannen die in patronen werden gelegd. De ramen waren
zeer verzorgd, soms met mooie bovenlichten. Op de daken
stonden mooie schoorstenen. De dakgoten werden ondersteund
door bewerkte houten steunberen en houten roosterwerken, die
samen grote houten bogen vormden. Onder het dak zat voor een
kapitaal aan bewerkt houtwerk. Wel een beetje onpraktisch, aan
het onderhoud was kennelijk nooit gedacht. Twee stations die
nog iets van deze stijl vertoonden waren die van Meerssen en
Houthem. In beide gevallen is er weinig of niets meer van
terug te vinden onder invloed van twee grote oorlogen en
gewijzigde opvattingen over het onderhoud.
Het
station Houthem werd van een Jugendstilpaleisje een barak. Bij
station Meerssen verdween een deel van de houtelementen. Het
lot van de veranda's is op overeenkomstige wijze gekoppeld aan
het lot van de houtconstructies. Soms al snel werden de
veranda's dichtgebouwd en vervangen door flinke uitbouwen met
grote glas-in-loodramen in de bovenvensters. |
|
We kunnen
ze hier en daar nog steeds zien, zoals bij een aantal hotels
langs de Nieuwe Weg in Valkenburg. Menige hotelier zette al
vroeg de zaag in de veranda's, mede vanwege het verder
oprukkend toerisme. De hotels werden groter, de gelagkamers
grote zit- en recreatieruimten. En buiten zitten, ach dat kon
ook onder parasols in de voor- of achtertuin. De veranda's,
die hoorden bij een tijd van dames en heren met parasols en
rottinkjes, bij toerisme zonder auto's, functioneerden niet
meer.
De
verandacultuur Rond 1910, toen je overal voor de
hotels nog de veranda's aantrof, was het hotelleven rustiek.
De gasten kwamen per trein, zorgvuldig gescheiden van het ruwe
werkvolk dat naar de mijnen ging. Je moest ervoor zorgen dat
je tweede klasse reisde, liefst zelfs eerste, de drager op het
perron noteerde je status. Menig Houthemer, Geulhemer of
Valkenburger verdiende er wat bij door met een kruiwagen de
koffers van het station te halen. Een ritje station - Geulhem
met de kruiwagen leverde je wellicht zo'n grote zilveren
gulden op en dat was veel geld. Rustiek was ook de verzorging
van de klanten. Veel, heel veel, kwam uit de omgeving. De
mooiste groente, het beste fruit, ging naar de hotels: vlees
eieren, melk, boter en kaas kwam allemaal uit de omgeving.
Wijn was wat anders. In 1912 werd Samos Grieks en kwam de
witte, zoete Samoswijn in zwang. De heren nipten natuurlijk
aan hun port. In Valkenburg was in 1912 op de Neerhem een
agentschap voor Samoswijnen. Dat landelijke was natuurlijk een
attractie en het paste ook bij twee subculturen, die in ons
land doorsijpelden: de badencultuur van de grote badplaatsen
als Spa, of Karlsbad in Tsjechië, en onze koloniale cultuur
met zijn schemerstondes op de grote veranda's.
Bescherming of
laten verdwijnen? Er resten nog maar enkele exemplaren
uit de beginperiode van onze horecacultuur. Moeten we ze
bewaren of laten verdwijnen? De dakoversteken met hun
fantastische houtwerk verdwenen bij de stations. Die zien er
nu kaal en gekortwiekt uit. Slechts enkele particuliere huizen
hebben ze nog wel. De veranda's verdwenen eveneens. Moeten we
ze niet eens documenteren en die laatste restanten goed in het
oog houden? Zodat ze niet zomaar, overnacht, zoals op de
Koningswinkelhof, weg zullen zijn? |