Kerk en religie tijdens de Franse bezetting


Kerk en religie in Houthem en Geulhem  gedurende de Franse bezetting

Léon Willems

Met de komst van de Fransen naar onze contreien in 1794 kwam het niet alleen tot een vernieuwing op bestuurlijk en economisch vlak. De scheiding tussen kerk en staat werd onder handen genomen. De oude kerkelijke instellingen van liefdadigheid en de vele kloosters en kapittels moesten het veld ruimen.
De reden daarvoor was dat de kloosterlingen onder geloften van armoede en gehoorzaamheid leefden, wat in strijd was met het vrijheidsideaal van de Franse revolutionairen. Tevens vond men de invloed van de kerk op het maatschappelijk leven te groot, bijvoorbeeld door de vele landerijen die bezit waren van kloosters. Dat betekende overigens niet dat de pachten nu werden afgeschaft. Bepaald werd dat de verschuldigde pachtsom niet meer aan de vroegere eigenaars mocht worden afgedragen, maar voortaan aan de Fransen moest worden geleverd in de magazijnen te Maastricht of Valkenburg.

Seculieren
Ook de seculiere geestelijkheid had te lijden van de Franse bezetters. Allereerst moest zij afstand doen van haar oude rechten op bijvoorbeeld de tienden. Voorts wilden de Fransen breken met de kerkelijke administratie van huwelijk, doop en overlijden als enig rechtsgeldig inschrijvingssysteem. Daartoe werd in 1796 de wet op de Burgerlijke stand ingevoerd.
Voortaan moesten alle gegevens rond geboorte, huwelijk en dood door de diverse kantons worden bijgehouden. Problematisch was, dat de gegevens in het Frans moesten worden bijgehouden. Veel ambtenaren waren die taal niet machtig en zo was de burgerlijke stand vooral in de beginjaren verre van betrouwbaar.

In Frankrijk kwam het in 1797 weer tot een opstand. Die werd onderdrukt en het leidde tot een verscherping van maatregelen om een nieuwe royalistische coup te voorkomen. Daarom verlangde de Franse regering, het zogeheten Directoire, dat alle functionarissen, waaronder de geestelijkheid, een eed van trouw aflegden voor de Franse republiek en een eed van haat jegens het koningschap. Vele geestelijken hadden met name moeite met de eed van haat jegens het koningschap en weigerden die af te leggen.
De bisschop van Roermond Van Velde de Melroy, die bij de komst van de Fransen was uitgeweken, verbood de geestelijken in zijn bisdom deze eed af te leggen. Een groot aantal priesters kwam dit verbod van de bisschop na en riskeerde gevangenschap en deportatie naar het eiland Rhé, gelegen aan de Atlantische kust voor La Rochelle.
Ook de toenmalige pastoor van Houthem, Wilhelmus Vrëen, weigerde de eed af te leggen. De pastoor moest zich schuilhouden om aan gevangenschap te ontkomen. Zijn kapelaan J.W. Thewissen had eveneens geweigerd de eed af te leggen. Op 4 november 1798 werd hij in Bunde gevangen genomen, toen hij op de Kalverhof een mis opdroeg. Hij werd in Maastricht gevangen gezet, maar werd later in vrijheid gesteld doordat er 500 franken voor zijn vrijlating werden betaald.

Schuilkerk
Pastoor Jan Schepers van Berg en Terblijt weigerde eveneens de gewraakte eed af te leggen en moest onderduiken. De pastorie werd door de Fransen in beslag genomen en de kerk werd gesloten. Schepers hield zich schuil in de mergelgrotten rondom Valkenburg, waar zich eveneens pastoor Servaas Widdershoven van Valkenburg en enkele andere priesters bevonden. In de Geulhemergroeve bouwde Joannes Claessens, een broer van de toenmalige koster, een schuilkapel. Hier hield Schepers diensten, voltrok huwelijken en doopte kinderen. In de Koepelgrot bevond zich ook een kapel. Daar droeg Schepers de vroegmis op, omdat er volgens de kerkelijke richtlijnen slechts eenmaal per dag een hoogmis in hetzelfde gebouw mocht worden opgedragen.

In 1973 werd voor het eerst na de Franse Tijd in de historische schuilkapel in de Geulhemmergroeve weer een H.Mis opgedragen

In 1973 werd voor het eerst na de Franse Tijd in de historische
schuilkapel in de Geulhemmergroeve weer een H. Mis opgedragen.

De missen zouden druk zijn bezocht, geregeld kwamen er meer dan 6000 kerkgangers. De overlevering wil dat de Fransen lucht kregen van deze in hun ogen illegale godsdienstuitoefeningen. Ze wachtten aan de ingang van de grot op Schepers, maar deze trok zich een boerenkiel aan en verliet de grot onopgemerkt met de massa kerkgangers. Mogelijk werd later in de kapel een deuropening aangebracht die toegang verschafte tot het dieper gelegen gedeelte van de mergelgroeve, zodat men via het grote labyrint aan gangenstelsels aan eventuele belagers kon ontkomen.

Een ander voorval beschrijft Allard in zijn boekwerkje over de grot van Geulhem: "Eens verhaalde een spion aan burger Christiaan Coenegracht administrateur du département de la Meuse inférieure dat eenige onbeëdigde priesters zich in de mergelgroeven van Valkenburg en Geulhem ophielden en bood zijn goede diensten aan om 'cette prétaile' gevangen te nemen. De welgemeende Coenegracht, ten einde zich te redden en van den lagen verklikker los te komen, gaf schertsend tot antwoord: "Toute puissance m'a été donnée sur la terre; elle se borne là: ce qui est au-dessous est au diable"".
Terwijl Schepers aldus aan het gevaar van gevangenschap wist te ontkomen, wachtte zijn kapelaan Mathias van Eerdwegh een erger lot. Hij vluchtte naar zijn geboortedorp Paal, maar werd daar op 10 juli 1798 opgepakt en verbannen naar het eiland Rhé.

Interieur
Het interieur van de schuilkerk is goed bewaard gebleven. Altaar, kansel, biechtstoel, sacristie en doopvont getuigen nog van een vroom verleden. Er zijn verschillende wandschilderingen aangebracht en uiteraard ontbreekt het niet aan vrome spreuken, die als opvallend thema nacht, duisternis en onderdrukking hebben : "HUMILIate CapIta Vestra Deo. qUIa LIberabIt et erIpIet nos e trIbULatIonIbUs nostrIs" (vrij vertaald: "Vernedert Uw hoofden voor God, want Hij zal ons verlossen en redden uit onze beproevingen").

 Naast de preekstoel staat een afbeelding van de verrijzenis van Christus en wat verderop een afbeelding van de engel des doods. Een opschrift in het Latijn herinnert aan pastoor Schepers en luidt vrij vertaald: "Tijdens de Franse vervolging heeft hier meermalen geschuild de eerwaarde heer Joannes Schepers, pastoor te Berg, en het heilig Misoffer en het Heilig Sacrament van de eucharistie, de biecht, het doopsel en het huwelijk toegediend, niet zonder gevaar voor eigen leven. Hij overleed op 27 februari 1803. Hij ruste in vrede".
Zijn grafkruis wordt nog steeds in de Geulhemergroeve bewaard.
Voorts herinnert een opschrift aan het verblijf van de priester Thomas Voncken. Hij zou later pastoor van Geleen worden en daar in 1852 overlijden. Tevens worden de namen vermeld van de bouwheer Joannes Claessen, die in 1816 overleed en zijn broer koster Walter Claessen, die in 1826 te Teuven zou sterven.

Opschrift op een van de mergelwanden in de onderaardse kapel te Geulhem

Opschrift op een van de mergelwanden in de onderaardse kapel te Geulhem

Vraagtekens
Hoe groot het verzet is geweest tegen deze Franse maatregelen is vrijwel onbekend. Veel van de authentieke bronnen zijn geschreven door geestelijken, die ertoe geneigd leken te zijn de anti revolutionaire houding van de katholieke bevolking te overdrijven. Zo stelt Preneel: "In welke mate was de deelneming van de gelovigen massaal? Als men geloof mag hechten aan menig decadair rapport van de kantonscommissarissen, dan was het publiek in hoofdzaak samengesteld uit vrouwen en kinderen. Dit wordt ten dele bevestigd door het vijfjaarlijkse rapport aan Rome uit 1801. De vicarissen klagen hierin over de laksheid, de zedenverwildering en het tekort aan vorming en volgzaamheid bij de jeugd en een gedeelte van de gelovigen. Het toenemend aantal huwelijken in kerkelijk verboden graden van bloed- en aanverwantschap lijkt erop te wijzen dat een gedeelte van de bevolking vaak vrede had met de burgerlijke, minder strenge vereisten en dat de kerkelijke controle verzwakte." Zou dit zoveel anders zijn geweest in Houthem en Geulhem?
Over de ware feiten van de schuilkapel in Geulhem tasten we in het duister. Deze kapel werd in 1862 onder leiding van kapelaan Habets gerestaureerd en het is mogelijk dat toen verfraaiingen zijn aangebracht, die er oorspronkelijk nooit zijn geweest. Het is vooral Habets die inlichtingen verzamelde over de vervolgingen in de Franse tijd. Hij ontleende zijn gegevens aan gesprekken met oude dorpelingen. Of en in hoeverre die gesprekken door de tand des tijds en door zijn eigen visie als geestelijke zijn gekleurd zal wel altijd onbekend blijven.

Napoleon
Aan de anti-clericale maatregelen komt een einde als Napoleon in 1799 aan de macht komt en langzamerhand schoon schip maakt. Napoleon laat de eed van haat jegens het koningschap afschaffen, maar eist nog steeds een eed van trouw aan de republiek en de constitutie. Toch bleven een aantal geestelijken in navolging van de vicaris-generaal van Namen Cornelius Stevens weigeren de eed af te leggen, waaronder de voormalige kapelaan Thewissen van Houthem, die inmiddels tot pastoor van Bunde was benoemd. Hij werd in 1801 in Houthem gevangen genomen. Door tussenkomst van bierbrouwer Rutten uit Maastricht werd hij echter na betaling van 1000 franken opnieuw in vrijheid gesteld.
In datzelfde jaar sloot Napoleon een concordaat met de paus en een jaar later kregen de priesters die de eed niet hadden afgelegd amnestie.
Het gesloten concordaat leidde wel tot wijzigingen op territoriaal vlak, want het oude bisdom Roermond werd opgeheven. Er kwamen nieuwe parochiale indelingen, waardoor het dekenaat Valkenburg ten gunste van Meerssen werd opgeheven. De parochiële grenzen voor Houthem werden in 1808 geregeld. Onder de parochie vielen Houthem, Sint Gerlach, Broekhem, Strabeek en Ravensbosch. In hetzelfde jaar schonk de familie Schoenmaeckers de voormalige kloosterkerk aan de gemeente Houthem op voorwaarde dat ze enkel voor katholieke erediensten zou worden gebruikt. De oude parochiekerk te Vroenhof werd afgestoten en de kloosterkerk kon als nieuwe parochiekerk in gebruik worden genomen. Ze werd toegewijd aan Sint Gerlachus, waardoor de parochie een nieuwe patroonsnaam kreeg. De Norbertinessen schonken twee beenderen van Gerlachus aan de kerk. De overige relieken van de kluizenaar werden tot 1841 in Roermond bewaard en keerden daarna in de kerk van Houthem terug.
Met de ingebruikname van de nieuwe parochiekerk in 1808 keerde de rust terug in Houthem. De Fransen zouden in 1814 onze contreien verlaten. Gedurende korte tijd doolden er vreemde troepen rond, daarna kwam het Koninkrijk der Nederlanden tot stand en brak een nieuwe periode aan in de geschiedenis van kerk en religie in onze contreien.

Geraadpleegde literatuur:
- De catacomben te Geulhem onder Bergh-Terblijt / H.J. Allard. Sittard, 1892 (herziene en vermeerderde uitgave)
- Berg en Terblijt. Van twee heerlijkheden naar een gemeente / V.Th.J. Claessens e.a. Valkenburg aan de Geul, 1981
- Inventaris van de archieven van de Rooms-Katholieke parochie van de H. Gerlachus te Houthem 1598-ca. 1953 / W. van Mulken. Houthem 1978
- Godsdienstig leven in de Zuidelijke Nederlanden 1794-1814 / L. Preneel. In: D.P. Blok e.a., Algemene Geschiedenis der Nederlanden dl. 11 Nieuwste Tijd, Bussum 1983, pp. 47-59

zie ook: Onderaardse schuilkapel in Geulhem


Gepubliceerd in 't Sjtegelke, (1996) nr 5, p. 13-18


naar boven

© Heemkundevereniging Houthem-St. Gerlach

Geen menu? Klik hier!