De Polfermolen in de Plenkert


De bewogen geschiedenis van de Polfermolen in de Plenkert

Jan G.M. Notten

In 1835 verschijnt in Brussel van de hand van de vermaarde kartograaf en geograaf Philip vander Maelen een "Dictionnaire Géographique du Limbourg". Houthem, zo valt hierin te lezen, telt 732 inwoners. Er is een steengroeve, waar men bouwstenen kapt, maar van verdere "industrie" wordt niet gerept. In Fauquement (664 inwoners) telt men twee brouwerijen en een tweetal meelmolens. In zowel Houthem als Valkenburg is het merendeel van de mannelijke beroepsbevolking werkzaam in de agrarische sector. (1).

G.M. Poel publiceert zijn "Beschrijving van het Hertogdom Limburg" in 1851 en daarin kan men onder de naam Valkenburg lezen, dat deze plaats beschikt over "eenen kruidmolen". De schrijver beschouwt de Plenkert waarschijnlijk als een stukje Valkenburg. De molen "werkte weleer geheel voor rekening van het Nederlandsch Gouvernement, hetwelk dien in 1830, bij den voortgang van den Belgischen opstand, nog bijtijds heeft doen onbruikbaar maken, zoals bij vroeger contract bedongen was. Thans werkt ze weder voor het rijk". In Houthem is warempel sprake van een industriële onderneming. (2).

Aan het einde van de jaren vijftig is dat een erkend gegeven. De Houthemse kruitmolen wordt genoemd in een uitgave van de "Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid". (3).

Niet één molen maar twee
Op de plaats waar zich nu de gebouwen van de Bierbrouwerij "De Leeuw" bevinden, ging Bertrand Loisel uit Valkenburg in 1820 over tot de bouw van een kruitmolen. Het was een uitgestrekt terrein. Loisel liet twee molengebouwen neerzetten, tegenover elkaar aan weerszijden van de molentak van de Geul. De overige gebouwen stonden verspreid over het terrein. Het woonhuis van de opzichter en het magazijn werden uit mergelsteen opgetrokken, de andere acht  waren van hout. Houten gebouwen bieden bij een ontploffing minder weerstand. Loisel had de opdracht van de bouw gegeven aan zekere Jakob Bongaerts uit Grubbenvorst. Op 9 november 1820 kregen Loisel en de gebroeders Ritter, buskruitfabrikanten uit Altenkirchen, bij Koninklijk Besluit toestemming tot de oprichting van een kruitmolen.
In het begin van de negentiende eeuw telde ons land dertien kruitmolens en toen er een paar weggevallen waren, kreeg die in de Plenkert nummer 11. Haar officiële naam luidde: "Kruitmolen no 11 Prins Frederik der Nederlanden."

De familie Loisel
De familie Loisel heeft een bekende naam in het Valkenburg van de negentiende eeuw. In 1804 verkocht George van Pallandt het goed Den Halder aan Bertrand Loisel. Deze laatste, Fransman van geboorte, woonde in Maastricht, maar verhuisde naar het landgoed Den Halder. Bertrand Loisel was van 1806 tot 1810 raadslid in Valkenburg. Hij overleed in 1822. We kennen twee zonen van hem: Bernard Edmond en Rutger.
Na de dood van Bertrand kwamen alle bezittingen in handen van zijn vrouw Hubertina Nahuys en in de jaren vijftig ging het geheel naar de vier kinderen van zijn zoon Bernard Edmond: Rogier, burgemeester van Valkenburg van 1870 tot 1890, Alfred, even raadslid in 1851-1852, Henri en tenslotte een dochter, die gehuwd was met Jhr. Mr. C. Rendorp, kantonrechter te Gulpen.
De erven Loisel, zoals dit viertal in de notariële stukken wordt genoemd, droegen in 1899 het landgoed den Halder en alle erbij behorende goederen over aan een consortium van Amsterdamse zakenlieden. Tot het geheel behoorden ondermeer een boerderij, het weilandengebied waar nu het Odapark ligt, en de oliemolen plus de zogenoemde "Fransche Molen" aan de Lindenlaan. De familie Loisel heeft dus gedurende bijna de gehele 19e eeuw een groot deel van het toen kleine Valkenburgse grondgebied in handen gehad. Ook in de twintigste eeuw heet de molen in de Lindenlaan nog steeds de "Fransche Molen." (4).

Een vergunning met voorwaarden
Terug naar het jaar 1820. Aan de bouw- en exploitatievergunning is een aantal voorwaarden verbonden. Bij oorlog of binnenlandse onlusten zal het Militair Gouvernement de molen onbruikbaar maken en als het Rijk dat vordert, moet de molen voor rekening van het Rijk werken. Van tijd tot tijd zal een officier naar Houthem komen om na te gaan, of de molen aan de eisen van veiligheid voldoet. De eigenaar moet dan alle gewenste inlichtingen verschaffen en eventuele aanwijzingen opvolgen.
Buskruit is een mengsel van salpeter, houtskool en zwavel, dat zeer licht ontvlambaar is. Houtskool wordt in de molen in de Plenkert vervaardigd in een ondergrondse ruimte buiten de omheining van de fabrieksgebouwen. In die branderij zijn ijzeren cilinders ingemetseld, die met een lichte houtsoort, meestal lindenhout, worden gevuld. Dan worden de cilinders verhit, totdat de inhoud helemaal verkoold is. In de molen maakt men van de houtskool, onder druk van zware molenstenen, een soort plakken of koeken en daarna vindt de vermenging met salpeter en zwavel plaats. Nog in de Franse Tijd werd het buskruit in kleine bolletjes geperst, zodat de soldaat het gemakkelijk in de loop van zijn geweer kon persen. Of die bolletjes ook in de Plenkert zijn vervaardigd, wordt nergens vermeld.
Het is duidelijk dat de vervaardiging van buskruit ook nog in de negentiende eeuw een onderneming is die niet van gevaar is ontbloot. Vuur maken is ten strengste verboden. Ieder vonkje kan de buitengewoon explosieve stof doen ontploffen. Het is de arbeiders verboden om met gespijkerde schoenen de gebouwen te betreden. Wie naar binnen wil, moet (gereedstaande) vilten pantoffels aantrekken

In de zomermaanden produceert de Kruitmolen in de Plenkert 200 kilo buskruit per dag. In de winter slechts de helft, want als het donker wordt, is werken niet toegestaan. Niemand mag immers een lamp of een kaars aansteken.
Het grootste deel van de produCtie is bestemd voor de Staat der Nederlanden, zodat van tijd tot tijd het buskruit met paard en kar onder militaire begeleiding naar de garnizoensmagazijnen van de kazerne in Maastricht wordt gebracht. Een andere klant is de steenkolenmijn "L'Esperance" in Seraing bij Luik. Daar gebruikt men buskruit om ondergrondse gangen te graven.

Transport van buskruit is in deze tijd een hachelijke onderneming. Voor elk transport van meer dan vijftig pond moet vergunning worden gevraagd aan de Gouverneur in Maastricht en alle burgemeesters langs de route worden gewaarschuwd. In de woningen langs diezelfde route mag geen vuur worden gemaakt en geen licht ontstoken. Een tocht met paard en kar naar Luik brengt veel administratieve rompslomp en kosten met zich mee en is bovendien een gevaarlijke onderneming.

Een tweetal ontploffingen
Of de eigenaar en de werklieden zich dag in dag uit zorgvuldig aan de voorschriften hebben gehouden, is natuurlijk niet na te gaan, maar ongelukken blijven niet uit.
Op 7 augustus 1822, om half zes in de avond, heeft er een hevige ontploffing plaats in een der molens en de gevolgen zijn dramatisch. Dankzij Theodoor Dorren beschikken we over een betrekkelijk gedetailleerd verslag. Tijdgenoten vertellen, dat de knal zeer hevig is geweest en dat in Houthem en Valkenburg vele ruiten zijn "verbrijzeld". Drie mannen vinden de dood en een paar anderen raken gewond. Op die dag overlijden Franciscus Ceulemans, 15 jaar oud en afkomstig uit Valkenburg; Jan Hoen, 22 jaar en wonend te Broekhem; Christiaan Remund, 24 jaar oud, uit Houthem. Een maand na de ramp, op 6 september, overlijdt Bertrand Loisel en zijn vrouw Hubertina Nahuijs gaat de molen beheren.
Drie jaar later, op 4 juni 1825, schrikt men in Broekhem, Houthem en Valkenburg nogmaals op van een hevige knal in de Plenkert. In de kruitmolen vindt ten tweeden male een ontploffing plaats. Deze keer is er één dodelijk slachtoffer: de 55-jarige Jan Hendrik Krekels. In het register van de burgerlijke stand van de gemeente Houthem vertellen getuigen dat zijn lichaam dusdanig vermorzeld was dat de lichaamsdelen in de takken van de bomen van het tegenoverliggende "Polverbosch" hingen. (5).

De beide ontploffingen hebben plaats in de molens en de andere gebouwen worden niet ernstig beschadigd. De productie van buskruit wordt zowel in 1822 als in 1825 nauwelijks onderbroken. Maar in 1825 is de bevolking van Houthem niet alleen hevig geschrokken, er ontstaat tevens een ernstig gevoel van onbehagen en kritiek ten opzichte van de eigenares, mevrouw Loisel-Nahuys.
Het gemeentebestuur van Houthem reageert verrassend snel op de klachten van de bewoners en op 6 juni 1825, twee dagen na de ramp, belegt de burgemeester een buitengewone vergadering. De kritiek op de inmiddels overleden Bertrand is niet gering. Hij heeft destijds beloofd om slechts één molen te bouwen, maar het zijn er twee geworden. De molen zou gebouwd worden van licht hout en leem, maar de twee molens zijn uit mergelblokken opgetrokken. Het "persgebouw" staat veel te dichtbij en in het magazijn bevond zich op het moment van de explosie meer dan duizend pond buskruit. En in een gebouw even verderop waren liefst tienduizend pond buskruit opgeslagen. In 1820 heeft Loisel aan de gemeente beloofd, nooit meer dan vijfhonderd pond buskruit op te slaan en grotere voorraden onmiddellijk naar Maastricht te vervoeren. Zelfs in de kerk in Houthem ("een kwartier gaans van de molens") zijn ruiten vernield. Het gemeentebestuur van Houthem zal zich tot Gedeputeerde Staten wenden om te vragen het herstel van de molens te verbieden. Maar dat geschiedt niet.

Uittreksel uit kadastrale plan Kruitmolen

Een aanvaring met justitie
Tegenslag blijft de Kruitmolen in de Plenkert achtervolgen. In 1829 is het niet een ontploffing die het bedrijf in de problemen brengt, maar een aanvaring met justitie. Op 27 augustus wordt aan de oude poort in Wijk-Maastricht een met twee paarden bespannen wagen aangehouden, die met twee vaten buskruit is beladen. Voerman is Gerard Hendriks uit Vilt, die niet in dienst van de Kruitmolen werkt, maar zelfstandig transporten verzorgt. Hij zegt op weg te zijn naar Seraing en heeft een brief bij zich van Kruitmolen-directeur Quaedvlieg. Hier is natuurlijk sprake een duidelijke overtreding van de regels; de twee tonnen worden gewogen (99 pond), de twee paarden en de kar in beslag genomen, het buskruit slaat men op in het kruitmagazijn van het garnizoen te Wijk en er volgt een proces-verbaal. Het vonnis van de rechtbank te Maastricht is niet mals: J.L. Quaedvlieg wordt veroordeeld tot een boete van 945 gulden en Gerard Hendriks ziet zijn paarden en kar verbeurd verklaard. Bovendien moet het tweetal de kosten van het proces betalen. De twee mannen richten een verzoek tot gratie aan de Koning van Nederland maar dat wordt afgewezen. Dan schiet de familie Loisel de overtreders te hulp, maar wat dit precies betekent, is ook voor schrijver Meerman, die dit voorval in zijn boek optekent, niet helemaal duidelijk.

De Kruitmolen ontmanteld
De tegenslagen blijven elkaar opvolgen. In 1830 gaat er weer iets mis in de kruitmolen. Andermaal vindt er een ontploffing plaats, maar deze keer zijn de gevolgen niet zo desastreus als in 1822 en 1825. Zijn de inwoners van Valkenburg en Houthem inmiddels aan knallen in de Plenkert gewend geraakt? Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen over nieuwe klachten bij het gemeentebestuur.
En die zijn ook niet meer nodig. Limburg komt - met uitzondering van de stad Maastricht - onder Belgisch bestuur en de Kruitmolen wordt conform de regels van 1820, ontmanteld: een paar onmisbare onderdelen, de grondstoffen en het aanwezige buskruit worden overgebracht naar Maastricht, dat immers deel blijft uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden. Voor de eigenaar van de Kruitmolen breken zware tijden aan: het onderhoud van de gebouwen kost geld en de productie ligt stil. In 1838 vraagt mevrouw Loisel-Nahuys aan de Koning van België vergunning om buskruit voor de steenkolenmijnen in de omgeving van Luik te mogen leveren, maar haar verzoek wordt afgewezen. Gelukkig vindt in 1839 de hereniging van de provincie Limburg met de rest van Nederland plaats en de productie wordt hervat. Zonder ongelukken en kennelijk zonder problemen blijft de Houthemse Kruitmolen in werking tot 1851. Maar de verbeterde productiemethoden in andere fabrieken brengen haar concurrentiepositie ernstig in gevaar.

De Kruitmolen stilgelegd
Het noodlot blijft de molen achtervolgen. Terwijl de Kruitmolen de ontploffingen, de juridische problemen en de sluiting van 1830 heeft weten te overleven, wordt de totstandkoming van een syndicaat van Hollandse buskruitfabrikanten haar nu fataal. Voor "Kruitmolen no 11 Prins Frederik der Nederlanden" is geen plaats in deze groep samenwerkende kruitmolens. Nergens valt te achterhalen op grond van welke criteria de Houthemse kruitmolen wordt uitgesloten, maar het vermoeden ligt voor de hand dat de ontploffingen en de transporten zonder vergunning hiertoe aan hebben bijgedragen
In 1851 wordt de Houthemer molen definitief stilgelegd. "Zoo lagen dan molen en verdere getimmerden tusschen welig in het wild groeiend gras en onkruid, omgeeven door een hoogen mergelmuur, geheimzinnig stil en verlaten", schrijft Theodoor Dorren in 1910. De gebouwen raken in verval, het geheel wordt een geliefd speeldomein voor kwajongens. In nog geen twintig jaar tijds is de voormalige "Prins Frederik" een ruïne geworden.

De herinnering aan de afgrijselijke ontploffingen blijft leven in Valkenburg en Houthem. Daarvan getuigt de auteur Richard Quaedvlieg in 1874. Onder het pseudoniem Richard de Florement publiceert hij een wandelboekje en als hij de gasten de Plenkert inleidt, laat hij ze delen in het verdriet over de ongelukken die hier hebben plaatsgevonden. "Na eenige minuten ziet u aan uw rechterhand, aan de oever van de Geul, een gebouw, waarop u kunt lezen: "Moulin a Poudre". Dit doet u sidderen als u terugdenkt aan de rampzalige catastrofes waar deze plek getuige van was, toen de overheid de plek in gebruik nam voor de vervaardiging van deze vreselijke stof. Vele mensen zullen u met afschuw vertellen, hoe bij de laatste ontploffing een afgerukt been in de helling terecht kwam; dat ze de verstrengelde ingewanden in de bomen naast het gebouw hebben zien hangen; terwijl een ander u zal zeggen: mijn vader is hier omgekomen."

Nieuwe eigenaars
In 1875 breekt een nieuwe tijd aan voor de verwaarloosde kruitmolen. Bernard Edmond Loisel verkoopt het terrein met de vervallen gebouwen aan de Duitse papierfabrikanten Bauchmüller en Nagelschmidt en de twee waterraden maken plaats voor één rad. (7). Maar een succes wordt de papierfabriek niet en daarvoor zorgen de bewoners van Houthem en Berg en Terblijt (Geulhem). Aan het adres van de gemeente uiten zij hun vrees dat de papierfabriek het Geulwater zodanig zal vervuilen dat het onbruikbaar zal worden voor de bewoners en hun veestapel. Voor de bewoners langs de Geul is waterverontreiniging in de laatste decennia van de negentiende eeuw geen onbekend begrip. De ontginningen van zilver, lood en zinkerts in de plaatsen Kelmis en Bleiberg bereiken dan hun hoogtepunt. M. Meerman schrijft hierover: "Naast werken van ontsluiting van de ertslagen ontstonden er bovengrondse wasserijen, ovens en fabrieken om de gewonnen ertsen te reinigen, te scheiden en te bewerken." De verontreinigde stoffen komen in de Geul terecht en belanden bij overstromingen op de landerijen. Boeren in plaatsen als Gulpen, Wittem en Wijlre klagen over afschuwelijk stinkend en zwaar vervuild Geulwater. In Geulhem heeft een aantal jaren geleden een vreselijke buikloop geheerst en er hebben zich gevallen van tyfus voorgedaan. De vrees voor de nieuwe papierfabriek in de Plenkert is bepaald niet ongegrond.
Niettemin gaan de werkzaamheden in de Plenkert van start, ondanks de juridische schermutselingen, die jaren zullen duren. Na diverse ingediende bezwaarschriften en rechterlijke uitspraken geven de Duitse exploitanten de strijd op en de papiermolen wordt in 1886 stilgelegd.
In datzelfde jaar ook wordt Wilhelm Dittman vanuit Aken naar Valkenburg gestuurd om een goede vestiging te vinden voor de Aachener Export Brauerei. Hij gaat over tot de koop van de voormalige kruitfabriek en papierfabriek en zo start "Firma Aachener Export Brauerei NV" een bierbrouwerij in Valkenburg. Maar aan de export komt bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog natuurlijk een einde. Na een aantal jaren van kwakkelen gaat de brouwerij in 1921 over in Nederlandse handen en ze krijgt de naam Bierbrouwerij De Leeuw. (8).


Noten
1. PH. vander Maelen, Dictionnaire Géographique du Limbourg, Brussel, 1835, heruitgave Assen/Amsterdam, 1978.
2. G.M. Poel, Beschrijving van het Hertogdom Limburg, Weert, 1851, heruitgave, Maasbree, 1981, 133.
3. Nederlandsche Fabrieken volgens de Verslagen der Gemeenten die aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken worden gevonden, een uitgave van de Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid, Haarlem, 1859, 195.
4. W.v. Mulken, Inventaris van de Archieven der Gemeente Valkenburg, Maastricht, 1973, 20 e.v.
5. Register Burgerlijke Stand, Gemeentelijk Archief Houthem, nr. 2805.
6. Richard de Florement, Les Ruines et les Promenades de Fauqement, Fauquement, z.j. [1874].
7. H. Voorn, De Papiermolens in de Provincie Gelderland, alsmede in Overijssel en Limburg, Haarlem, 1985, 656.
8. R. Philips, Een watermolen langs de Geul in zijn derde industriële gebruiksfase, in: Tijdschrift Industriële Archeologie, 1983, no. 8, p. 128-134.


Literatuur over de Kruitmolen
Th. Dorren, aantekeningen over de huizen den Haller en Palanka benevens den kruitmolen te Valkenburg, Limburgs jaarboek, XVI, 1910, deel 4, 274-283 en idem XVII, 1911, deel 1, 24 -45.


M. Meerman, De Watermolens van Valkenburg aan de Geul, Kerkrade, 1985, 195-231.

P.W. van Bussel, De Molens van Limburg; een inventarisatie van en een onderzoek naar de geschiedenis, de functies de ontwikkeling en de achteruitgang van de Limburgse wind- en watermolens vanaf 1839, Eindhoven, 1991, 207.


Gepubliceerd in 't Sjtegelke, (1999) nr 12, p. 17-25


naar boven

© Heemkundevereniging Houthem-St. Gerlach

Geen menu? Klik hier!