Het ontstaan van de
parochie van Houthem
Jan G.M. Notten
De
geschiedenis van het kerkelijke leven in Houthem begint in
Vroenhof en we weten, dat de oudste kapel aldaar een aan de
proosdijkerk van Meerssen onderhorig Godshuis is geweest.
Diverse oorkonden uit de twaalfde eeuw hebben dit
onomstotelijk aangetoond.
De
geschiedenis van de proosdij van Meerssen gaat zeer ver terug
in de historie. In het jaar 968 namelijk schenkt Gerberga het
koningsgoed in Meerssen aan de abdij van Sint Remigius in
Reims. Door haar tweede huwelijk met Lodewijk IV - we zijn dan
in het midden van de tiende eeuw - is Gerberga koningin van
het Westfrankische Rijk (grofweg het tegenwoordige Frankrijk)
geworden. Ze sterft een jaar later, in 969. Haar man was toen
al sedert 954 overleden en opgevolgd door zijn minderjarige
zoon Lotharius, maar Gerberga heeft ook daarna een
vooraanstaande rol blijven spelen in de aangelegenheden van
het koninkrijk en kan vrijelijk over de genoemde goederen
beschikken.
In
dat jaar 968 is de abdij Remigius reeds een oude en vermogende
abdij, waarvan de proosdij Meerssen slechts een klein
onderdeel wordt. Het is niet helemaal duidelijk wat het
schenkingsgebied precies heeft omvat, wel weten we, dat de abt
van Reims in dit territorium dan niet alleen de kerkelijke
maar ook de wereldlijke macht uitoefent. Hij beschikt over het
benoemingsrecht van zowel de priesters als de schout in de
dorpen die tot het gebied behoren. Die dorpen, dat zijn
ondermeer Meerssen zelf, Klimmen, Schimmert, Ulestraten,
Hulsberg, Houthem, Amby, Bunde en misschien Schin op Geul.
Plus een aantal elders gelegen dorpen die hier niet hoeven
worden opgenoemd (1). De geschiedenis van Houthem begint
vóórdat Gerlachus zijn intrek neemt in een eik.
Een
kapel in Houthem Van de eerste eeuwen na 968 weten we betrekkelijk
weinig. De inwoners van het kleine Houthem zullen wel in
Meerssen ter kerke zijn gegaan. Maar in de twaalfde eeuw komt
er duidelijkheid: aanvankelijk stond er op het door Gerberga
geschonken goed in Meerssen een kapel of kerk met een
kanunnikenkapittel, maar halverwege de twaalfde eeuw komen er
monniken uit Reims wonen en een van hen is kapittelproost. Die
benoemt in de onderhorige kapellen de priesters. Dan heeft het
goed in Meerssen de vorm van een proosdij. Ook ten aanzien van
Houthem krijgen we nu informatie dank zij de in de aanvang
genoemde oorkonden.
- In
een oorkonde van 11 december 1145 neemt paus Eugenius III de
monniken van de abdij van Reims in bescherming. Hij noemt alle
bezittingen op en daarbij lezen we "capellam de Ambe, capellam
de Squincorte, capellam de Heustan et de Buna." Dus Amby,
Schimmert, Houthem en Bunde. Er staat niet dat de kapellen in
dat jaar tot stand zijn gekomen. Uit de oorkonde is de indruk
op te maken dat het gaat om reeds langer bestaande en aan
iedereen bekende Godshuizen (2).
- Op
19 december 1154 doet paus Adrianus IV hetzelfde ten aanzien
van de monniken van Reims. Genoemd worden ook "capellam de
Ambe, de Skimorta en de Heusta". (Amby, Schimmert en Houthem).
Bunde ontbreekt (3).
-
Een week na de vermoedelijke sterfdatum van Gerlachus, op 13
januari 1165, neemt paus Alexander III op zijn beurt de abdij
van Reims onder zijn bescherming. In de rij bezittingen
treffen we aan: de abdij van Meerssen zelf natuurlijk,
Klimmen, Schin op Geul, de kerk van Hulsberg en kapellen in
Amby, Schimmert en Houthem ("Ambe, Skimorte, Heusta") (4).
In
datzelfde jaar overigens bevestigt de bisschop van Aken,
Alexander, de bezittingen van het klooster te Heinsberg, bij
een plaats "ad quercum" (bij de eik). Dat is het stuk land
waar de kluizenaar Gerlach heeft gewoond. Het is de eerste
keer dat er sprake is van twee verschillende zaken: de kapel
in Vroenhof en het gebied van Gerlach (5).
- Op
27 mei 1178 herhaalt paus Alexander III de oorkonden van zijn
voorgangers en noemt weer vier kapellen, maar niet met naam.
Het is duidelijk dat het de vier in de vorige oorkonde
genoemde zijn. Kennelijk weet iedereen welke kapellen worden
bedoeld; niemand vreesde een misverstand (6).
-
Vervolgens bekrachtigt paus Lucius III op 15 mei 1182 de
bezittingen van de abdij. In deze oorkonde staat de naam
Houthem: de vicaris in Meerssen (de plaatsvervanger van de
bisschop) in Houthem kan beschikken over enkele tienden in
Houthem, over vier bunders land en over de offers van de
kapel, behalve die offers die bij uitvaartdiensten worden
gebracht. De vertaling van de laatste zinnen is van Habets
(1869, 34) en als die juist is, zou dat betekenen dat de kapel
al in 1182 voor begrafenissen werd gebruikt (7).
- In
het archief van de proosdij in Meerssen treffen we nog een
oorkonde aan, waarin de aartsbisschop van Keulen de
bezittingen van de proosdij van Meerssen opsomt. Ze is uit het
jaar 1195 en ook hier lezen we "quator capellas" (vier
kapellen). Blijkbaar is het ook nu niet nodig de namen te
noemen (8).
Houthem, eeuwenlang een kapel maar geen
parochie Waarom nu zo een lange en niet eens volledige rij
oorkonden? Om aan te tonen dat Houthem achthonderd jaar
geleden over een kapel beschikte, maar geen parochie was. De
kapel en het dorp worden, in de jaren dat de Heilige Gerlach
leeft en ook nog na zijn dood, bediend door een zielzorgende
priester uit Meerssen. Eeuwenlang hebben de mensen van Houthem
in deze kapel de mis bijgewoond, ze zijn er gedoopt, ze zijn
er getrouwd en hun uitvaartplechtigheid is er gehouden. Zijn
ze er ook begraven? Hoogstwaarschijnlijk wel.
De
kapel heeft gestaan op de plaats waar nu nog de kleine
zaalkerk ligt bij het Oecumenisch Zorgcentrum Vroenhof, aan de
tegenwoordige Putweg. De kapel die "bij de eik" na het
overlijden van Gerlachus werd gebouwd en die uitgroeide tot de
kloosterkerk van het Norbertinessenstift, bevindt zich enkele
honderden meters oostwaarts. Houthem heeft eeuwenlang beschikt
over twee kerkgebouwen. |
|
Een zelfstandige
parochie Nog in de zestiende eeuw is er in de situatie niets
veranderd. In 1558 heet de bedienaar van de kapel nog steeds
"vicaris", dat wil zeggen plaatsvervanger. En ook nog in 1567
betaalt een vicaris te Houthem, Johannes Stassen geheten, 21
gulden aan de Staten van Valkenburg. Er staat "Vicarius
perpetuus", eeuwige vicaris (9)
We zijn
dan in de zestiende eeuw, waarvan al vaker is geschreven is,
dat het een tijdvak geweest is van troebelen en onlusten,
godsdienstige verdeeldheid en oorlogsgeweld. In 1517 hecht
Maarten Luther zijn stellingen aan de poort van de slotkerk in
Wittenberg, rond 1543 scheidt Jean Calvijn zich af van de
kerk. In razend tempo verspreidt de nieuwe leer zich over
Europa en ze veroorzaakt een tweespalt in een wereld die tot
dan toe gedurende eeuwen en eeuwen slechts één godsdienst
heeft gekend. De gelovigen beleven een tijd van verwarring en
verdeeldheid als nooit tevoren.
Rond
1550 ontstaat er in de Rooms Katholieke kerk een beweging die
het kerkelijk leven nieuw leven in wil blazen door de leer
opnieuw en nu helder te verkondigen, zodat een dam zal worden
opgeworpen tegen het snel veld winnende protestantisme. De
stroming is de geschiedenisboeken ingegaan als de
Contrareformatie. Het Concilie van Trente (1545-1563)
formuleert een aantal geloofspunten opnieuw; kloosterorden
wordt nieuw leven ingeblazen, en er komt een andere indeling
van de bisdommen.
Houthem
dat van oudsher tot het bisdom Luik had gehoord, wordt in 1561
ingedeeld bij het nieuwe bisdom Roermond. Het zal door de
gelovigen niet als een ingrijpende verandering zijn ervaren,
maar weldra zal toch blijken dat de bisschop nu meer kansen
krijgt om zijn parochies beter in het oog te houden
(10).
Dat
de bisschop van Roermond de vier afhankelijke dorpen juist in
deze woelige tijd aan een eigen zielzorger zou hebben
toevertrouwd en ze tot zelfstandige parochies verheft, is niet
verwonderlijk. Maar "in welk jaar de kapel van Houthem tot
parochiekerk is verheven en Houthem een zelfstandige parochie
werd, is (nog) niet bekend", aldus W. van Mulken
(11).
Ook
een vergelijking met de andere drie plaatsen brengt ons niet
veel verder. Schimmert is rond het jaar 1583 een eigen
parochie geworden. Van Bunde weten we niet meer dan dat het
tussen 1567 en 1591 moet zijn gebeurd. Jos Habets schrijft
(zie noot 11), dat de verzelfstandiging heeft plaatsgehad
"onder het bestuur van Henricus Cuyckius, bisschop van
Roermond", maar zegt niet waar hij dit op baseert
(12).
De
oudste bewaard gebleven brief in het parochie-archief van
Houthem is uit het jaar 1598. Pastoor Wilhelm Heijselmans
staat koster Jan Philippens toe dat deze de renten mag houden
van het Onze Lieve Vrouwe altaar in de kerk van Houthem. En de
pastoor van Meerssen geeft zijn toestemming. Er zijn dus twee
pastoors, één in Meerssen en één in Houthem (13). Twee jaar
voor de eeuwwisseling hebben we zekerheid: Houthem heeft een
eigen pastoor, het is een zelfstandige parochie.
De
Heilige Martinus Schutspatroon van de parochie Houthem wordt de Heilige
Martinus. De vraag zou kunnen worden gesteld of de eeuwenoude
kapel ook al aan die Heilige was toevertrouwd en of de naam is
"overgegaan" op de parochie. Van het leven van Martinus weten
we nagenoeg niets. Het verhaal dat hij de helft van zijn
mantel zou hebben geschonken aan een langs de weg liggende
bedelaar, is natuurlijk niet meer dan een legendarische
vertelling. Hij moet in de vierde eeuw geleefd hebben en er
bestaat een middeleeuwse vita (levensverhaal) van hem, waarvan
vaststaat dat ze geen historische waarde heeft. Daarin wordt
verteld dat er vrijwel onmiddellijk na zijn dood
pelgrimstochten plaatsvonden naar zijn graf in Tours. In de
ogen van de gelovigen van zo lang geleden is hij
klaarblijkelijk een Frankische, dus "eigen", heilige geweest
en zeer geliefd als patroon van een kerk, een kapel of een
parochie (14).
Waar
pastoor Heijselmans is gaan wonen, is niet bekend. Nog in 1725
beschikt de parochie niet over een eigen pastorie. Pastoor
Johannes Arnoldus Philippens bewoont dan het landhuis dat
later de naam "De oude Pastorije" is gaan dragen. Na zijn dood
in 1752 heeft de pastoor van Houthem vermoedelijk in een huis
naast de Martinuskerk onderdak gevonden (15).
Het wordt tijd voor een afronding.
1.
Voorlopig komen we niet verder dan de vaststelling dat Houthem
een zelfstandige parochie is geworden in de 31 jaar, die
liggen tussen 1567 (Houthem heeft een vicaris) en 1598
(Houthem heeft een pastoor).
2.
Als Habets (noot 12) gelijk heeft, dan is het gebeurd in 1596,
(benoeming Cuyckius), in 1597 of in 1598 (Houthem heeft een
pastoor). In dat geval is een viering in 1999 op zijn plaats.
Het ziet ernaar uit dat slechts nieuwe zoektochten in diverse
kerkelijke archieven zekerheid kunnen verschaffen ten aanzien
van deze voor de geschiedenis van Houthem zo belangrijke
gebeurtenis in de tweede helft van de zestiende eeuw
(16).
Noten 1 Theo Oberndorff en Maxime
Niesten, Meerssen: Impressies uit het rijke Verleden van een
jonge Gemeente, Meerssen, 1994, 76. 2
Zie noot 1, 84. Hetzelfde vertelt W. van Mulken, Inventaris
van de Archieven van de Rooms-Katholieke parochie van de H.
Gerlachus, 1598 - 1953, Houthem, 1978, 8.
3 Monika Gussone, Die Pfaltz Meerssen
bis zur Schenkung an St-Remi in Reims, Historische en
Heemkundige Studies in en rond het Geuldal, Valkenburg aan de
Geul, 1997, 68. 4 Zie noot 3,
70. 5 Geschiedenis van het Kasteel van
Valkenburg, zijn Heren en hun Drossaarden, Valkenburg, 1951,
62; Anneke Mulder-Bakker, De Kluizenaar in de eik, Hilversum,
1995, 9. 6 W. van Mulken, 1978,
8; 7 Jos Habets, Houthem Sint Gerlach en
het adelijk Vrouwenstift aldaar, Maastricht, 1869, 200; Van
Mulken, 1978, 9. De hier genoemde pauselijke oorkonden
staan volledig in Migne Editorium Patrologia Latina, deel 180,
Parijs 1855. Het is een lange rij boeken met alle (bewaard
gebleven) oorkonden van de pausen in de loop van de
geschiedenis. 8 J. Habets, 1869, 34; Van
Mulken, 1978, 8. 9 W. van Mulken, 1978,
11; J. Habets, 1869, 36. 10 Jan G.M. Notten, De
verschrikkelijke zestiende eeuw, 't Sjtegelke, augustus 1995,
1; L.J. Willems e.a., Historische en Heemkundige Studies in en
rond het Geuldal, Valkenburg aan de Geul, 1996,
13-16. 11 J. Habets, 1869, 36; Van Mulken,
1978, 12. 12 Henricus Cuyckius of Hendrik van
Cuyck, geboren in 1546, was na Lindanus de tweede bisschop van
het bisdom Limburg. Hij werd in 1596 in Luik tot bisschop
gewijd en overleed in 1609. J. Habets, Geschiedenis van het
tegenwoordige Bisdom Roermond en van de Bisdommen die het in
deze Gewesten zijn voorafgegaan, Deel II, Roermond, 1890,
460. 13 W. van Mulken, 1978,
12. 14 De Katholieke Encyclopedie, Deel 17,
Antwerpen, 1953, 375. 15 W. van Mulken, 1978,
16; H.J.J. Philippens, 1983, 130. 16 Een kort overzicht van
het ontstaan van een zelfstandige parochie in Houthem is te
vinden in het boekje "De Kerk van de Heilige Gerlachus,
Houthem-St. Gerlach", mei 1989, 8. Het is verkrijgbaar in de
parochiekerk.
|