De intrede van "Houlten" in de wereld
van de geschreven historie : Een verhaal over de vroegste
geschiedenis van Houthem
door Jan G.M. Notten
Wanneer begint de geschiedenis van Houthem? Al meer dan
honderd jaar lang weten we heel zeker dat er reeds vóór
Christus sprake is van menselijke bewoning. In het jaar 1850
werden resten van een Romeinse tempel in het Ravensbosch
ontdekt en een paar jaar later sporen van andere Romeinse
bouwwerken. In 1865 heeft Joseph Habets het onderzoek
voortgezet. Hij vond resten van Romeinse muren en enkele
villa's en fundamenten langs de Stevensweg. Systematische
opgravingen rond 1922 brachten in de buurt van het Rondenbosch
de belangrijkste villa aan het daglicht. Er kwam veel
schervenmateriaal tevoorschijn en aardewerkfragmenten.
Ook een
vluchtige opsomming als de voorafgaande toont aan, dat er in
de Romeinse tijd mensen woonden in het Ravensbosch en
omgeving. De laatste bewoner is vertrokken tegen het jaar 300.
De tegenwoordige provinciale weg door Houthem is een
overblijfsel van de oude Romeinse heerbaan die van Tongeren
naar Gulik liep.
En dat is
niet alles. Op Houthemse bodem zijn ook sporen aangetoond van
prehistorische bewoning. Hier wordt slechts het meest recente
resultaat genoemd. Enkele jaren geleden ontdekten de
archeologen Pisters en Silvertant tussen Broekhem en Houthem
langs de Geul de resten van een nederzetting uit de Bronstijd.
De vondsten - een paar scherven, fijn gewreven kiezel,
houtskool - doen denken aan een groep pottenbakkers en dateren
uit ongeveer 1000 vóór Christus. Een voorchristelijke
nederzetting dus op Houthems grondgebied. Al het voornoemde
heeft slechts archeologische sporen opgeleverd. Behalve enkele
Romeinse inscripties - die overigens belangrijke indicaties
opleverden over de herkomst van de bewoners - zijn er geen
schriftelijke overblijfsels van de bewoners van zo lang
geleden.
Na het
vertrek van de Romeinen uit onze streek wordt het stil in het
Geuldal. In tegenstelling tot Maastricht, dat een onafgebroken
bebouwing kan aantonen tot de dag van vandaag, kan het Geuldal
"na de Romeinen" op praktisch geen sporen wijzen, geen
berichten, nauwelijks vondsten. "Een donkere periode" noemen
historici dat. Het is een periode van eeuwen. Van de vierde
eeuw tot de negende. En wat Houthem betreft: tot het einde van
de elfde eeuw.1
Namen
in het Geuldal
De
vroegste op papier verschenen plaatsnaam in het Geuldal is die
van Meerssen. In het jaar 847 komen drie ruziënde broers,
Lotharius, Lodewijk de Duitser en Karel de Kale, enkele keren
in Meerssen (en overigens ook in andere plaatsen) bijeen. Drie
kleinzonen van de in 814 overleden Karel de Grote. In 843
hebben ze bij het Verdrag van Verdun het grote rijk verdeeld,
maar het drietal blijft daarna kibbelen over bepaalde
geschillen.
De eerste
bijeenkomst in Meerssen vindt plaats in februari 847 en de bij
die gelegenheid opgestelde tekst is bewaard gebleven. Meerssen
dankt er zijn eerste schriftelijke vermelding
aan.2
Valkenburg
volgt twee eeuwen later. Op 15 februari 1041 is de Duitse
koning (later keizer) Hendrik III in Maastricht en op die dag
schenkt hij aan zijn nicht Imgard een viertal gebieden:
Harive, Vals, Apine en Falchenberch (Herve, Vaals, Epen en
Valkenburg). De oorkonde berust in een museum in Düsseldorf en
voor de geschiedschrijving van Valkenburg vormt ze natuurlijk
een kostbaar document.3
Ruim
vijftig jaar later, in 1096, verschijnt de naam Houthem voor
het eerst in een oorkonde. Voor zover we nu weten natuurlijk.
De akte gunt ons een blik in de vroegste geschiedenis van
Valkenburg en Houthem en is in dat opzicht van eminent
historisch belang. Ze vormt het bewijs van de intrede van
Houthem in de wereld van de geschreven historie. Gerlach van
Houthem moet nog geboren worden. In zijn Vita worden geen
jaartallen genoemd, maar hij moet geboren zijn na het jaar
1100. In de jaren vijftig is hij een volwassen man en hij
overlijdt in 1164 of 1165.4
Maar
natuurlijk is Houthem ouder. Waarschijnlijk behoorde het
plaatsje reeds tot het gebied dat Gerberga in 968 schonk aan
de abdij van de Heilige Remigius te Reims. Maar in de daarbij
behorende schenkingsakte wordt Houthem niet genoemd. In 1096
verschijnt "Houlten" op papier. Een domein verandert van
eigenaar. En wat verkocht wordt, bestond natuurlijk
voordien.
Het
charter van Bisschop Otbert
In
1848 verrast de Maastrichtenaar Alexander Schaepkens de kleine
groep historici in Limburg met de publicatie van een oude akte,
die uit Luik afkomstig is en dateert uit het jaar
1096.5| In een artikel in het in Brussel verschijnende blad
"Messager des scienses historiques et archives des arts de
Belgique" publiceert hij een drietal afschriften van oude
oorkonden. Ze zijn afkomstig van de originele akte, maar waar
die vandaan komen is niet duidelijk. Eén van de drie oorkonden
is die van Bisschop Otbert. Ze is opgesteld in het Latijn en
de vertaling is geen gemakkelijke opgave. Uit enkele
vertalingen en samenvattingen die in de loop van de tijden
desondanks zijn gepubliceerd, is het mogelijk de inhoud van de
akte in het kort te beschrijven.
Zekere
ridder Boso van Bra (een plaats in de Belgische Ardennen, 15
kilometer ten westen van Vielsalm) is in bezit van een klein
prediolum (een buitentje) in Houthem. In de akte staat:
"apud Houlten ante Falcombere": bij
Houlten vóór Falcombere. Daar hij in financiële
moeilijkheden is geraakt, heeft hij het perceel voor 50
zilvermarken verpand aan het kapittel van Onze Lieve Vrouw
te Maastricht. Maar aan deze pandovereenkomst is een
interessante conditie verbonden: Gozewijn van Heinsberg zal
te allen tijde het recht hebben om - wanneer Boso
bijvoorbeeld zal overlijden of aan het einde van de lopende
verpanding niet zal kunnen betalen - deze verpanding van het
domein af te lossen (af te betalen) om het vervolgens als
zijn eigendom te verwerven.
De akte
is uitgevaardigd door Bisschop Otbert van Luik. Hij heeft
een schuld aan Gozewijn van Heinsberg, want in dat jaar
heeft hij het Kasteel Bouillon aangekocht. Hij herinnert aan
het vertrek van Hertog Godfried van Bouillon naar het
Heilige Land. De kruisvaarder heeft voordien aan de bisschop
zijn kasteel verkocht, vermoedelijk om zijn tocht naar
Jeruzalem te bekostigen. Otbert heeft dat kasteel kennelijk
niet volledig betaald, want hij moet nog dit jaar 50
zilvermarken aflossen. Echter, hij beschikt over onvoldoende
contant geld en nu gaat de bisschop als volgt te werk. Hij
schenkt twee molens langs de Jeker in Maastricht aan het
kapittel van Onze Lieve Vrouw in Maastricht. Als
tegenprestatie verklaart het kapittel dat deze schenking zal
beschouwd worden als aflossing van de schuld die Boso heeft
aan het kapittel. Bisschop Otbert heeft nu dus recht op die
50 door Boso te betalen zilvermarken, maar staat dat recht
af aan Gozewijn van Heinsberg en - omdat deze Boso niet kan
betalen - wordt deze Gozewijn vervolgens eigenaar van het
domeintje in "Houlten ante Falcombere." Hij geeft het
kapittel in Maastricht het verschuldigde
bedrag.
Na dit
inderdaad ingewikkelde verhaal is het misschien nodig om samen
te vatten wat de gevolgen zijn van charter van Bisschop
Otbert:
- Bisschop
Otbert heeft zijn schulden aan Gozewijn afgelost; - dat
heeft hem een tweetal molens gekost, maar de bisschop heeft
gebrek aan contant geld; - Gozewijn van Heinsberg krijgt
via een doeltreffende strategie voet aan de grond in Houthem
en Valkenburg; hij betaalt volgaarne 50 zilvermarken aan het
klooster in Maastricht; - de verliezer is Boso van Bra: hij
is weliswaar bevrijd van zijn verplichting aan het kapittel
van Maastricht, maar is zijn bezit in Houthem voorgoed
kwijt.
Het
zegel
Alexander
Schaepkens geeft van de akte een nauwkeurige beschrijving. Het
perkament meet 44 bij 27 centimeter en telt 18 geschreven
regels. Aan de rechterbenedenhoek is een groot, rond en zwaar
zegel bevestigd, met een hoog reliëf. Het draagt de afbeelding
van een bisschop, zonder mijter, met een kromstaf in zijn hand
en in de rand rondom staat te lezen: OTBERTUS GRATIA DI EPS.
(Otbertus bij de gratie van God episcopus/bisschop). De rand
van het zegel vertoont een zeer hoog reliëf. Bovendien meent
Schaepkens bij enkele andere oorkonden uit deze tijd dezelfde
auteur te herkennen. Bijvoorbeeld bij een oorkonde die door
niemand minder dan Godfried in 1094 is uitgevaardigd.
Het
naastingrecht
Een
betrekkelijk specifiek aspect van deze oorkonde mag hier niet
onbesproken blijven. Boso van Bra mag zijn domein in Houthem
vrij verpanden, maar toch heeft Gozewijn van Heinsberg het
recht om dit goed onder betaling van de pandsom naar zich toe
te trekken. Hier zou wel eens sprake kunnen zijn van een oud
familierecht: het recht tot naasting, dat al in de tijd van
Karel de Grote bestond. Het oude, Germaanse naastingrecht
bestond hieruit, dat naaste bloedverwanten van de verkoper in
bepaalde gevallen in zijn plaats mochten optreden.
Bijvoorbeeld wanneer hij niet geheel bij zinnen was, wanneer
hij wegens geldgebrek tot verkoop werd gedwongen of wanneer
hij in gevangenschap verkeerde. Vermoedelijk hadden bepaalde
families dat recht van de vorsten gekregen, opdat ze er zeker
van konden zijn dat hun soms omvangrijke familiebezittingen
niet op een ongewenste manier in andermans handen zouden
komen. Vooral de vooraanstaande families, met veel "goederen"
(veelal wat we nu onroerend goed noemen) hadden baat bij dit
naastingsrecht en maakten er geregeld gebruik van.
Deze
uiteenzetting over het naastingrecht is natuurlijk niet zo
maar een interessant verhaal tussendoor. Kennis omtrent dit in
1096 al eeuwenoude recht helpt de historicus een stapje
vooruit op zoek naar familierelaties in vroeger eeuwen. En wat
de oorkonde uit 1096 betreft: natuurlijk zijn er historici die
zich afvragen of Boso van Bra en Gozewijn van Heinsberg
misschien bloedverwanten zijn geweest. Want misschien maakte
Gozewijn gebruik van het recht op naasting. Wat hiervan zij,
één ding staat buiten kijf: de oorkonde van 1096 werpt vele
vragen op en is ook voor de studie van de geschiedenis van
Valkenburg van betekenis. |
|
Alexander Schaepkens
Alexander
Schaepkens (1815 - 1899) is in de negentiende eeuw in
Maastricht geen onbekend man. Zijn ouderlijk huis stond aan
het Vrijthof en hij stamde uit een vooraanstaande familie. In
de geschriften over hem wordt hij "archeoloog, kunstschilder,
etser in Maastricht" genoemd. Het meest bekend is hij als
tekenaar. Van Maastricht en de vele historische monumenten in
de stad heeft hij het onderwerp van zijn kunst gemaakt. In
talloze woonkamers maar ook in openbare gebouwen hingen (en
hangen) de litho's van Schaepkens. "Sander" studeerde in
Brussel, Antwerpen en Amsterdam en werd in 1844 benoemd tot
directeur van de stadstekenschool in zijn geboortestad.
Maar
daarnaast publiceerde de veelzijdige kunstenaar veelvuldig in
diverse tijdschriften over historische onderwerpen, die
voornamelijk zijn geboortestad als onderwerp hadden. De
oorkonde uit 1096 heeft hij waarschijnlijk beschouwd als een
verhaal over Maastricht. Onder zijn voorzitterschap had op 3
januari 1864 de eerste vergadering plaats van het nieuwe
oudheidkundige genootschap dat zich "Société d'archéologie
dans le duché de Limbourg" noemde. Een jaar later verscheen de
eerste jaargang van de Publications en Alexander tekende er
een zegel in van Keizer Conrad II. Jos Habets, de jonge
kapelaan van Berg en latere rijksarchivaris van Limburg, nam
in 1866 de voorzittershamer over.
Maar de
publicatie in 1848 in een Brussels tijdschrift over het
charter van Bisschop Otbert uit 1096 is dan al een kleine
twintig jaar oud. Uit de tijd dat er nog geen Publications
bestond. En een beetje vergeten. Zo lijkt het wel.
Personen die in de oorkonde
voorkomen
OTBERT OF OTBERTUS
was prins-bisschop van Luik
van 1091 tot 1119. Als hij op de bisschopszetel plaats neemt,
sleept zich al sedert 1075 de investituurstrijd voort tussen
keizer en paus over de benoeming van bisschoppen, die
eeuwenlang in onderling overleg door het tweetal was geschied.
In dat jaar 1075 eist Paus Gregorius VII het alleenrecht op,
hetgeen leidt tot misschien wel de belangrijkste fase in de
eeuwenlange strijd tussen kerk en staat. Merkwaardig genoeg
kiest Otbert de zijde van de keizer en hij wordt prompt
geëxcommuniceerd. Dat hij in 1096 Godfried van Bouillon
geholpen heeft, zal zijn naam geen kwaad hebben gedaan. Later
wordt zijn excommunicatie opgeheven en hij overlijdt in 1119.
Van GODRIED VAN BOUILLON weten we dat
hij in 1087 hertog van Loharingen is geworden. In 1096, het
jaar van de oorkonde van Otbert, is hij een van de grote
leiders van de eerste kruistocht van de ridders van het Rijn-,
Maas- en Schelde-gebied en op 15 juli 1099 betreedt hij als
eerste kruisridder de stad Jeruzalem. In datzelfde jaar kronen
zijn soldaten hem tot koning van de Heilige Stad, maar
Godfried neemt de titel aan van Beschermheer van het Heilige
Graf. Een jaar later, op 18 juli 1100, bezwijkt hij aan de
pest.
BOSO VAN BRA, zoon van Franco van Bra, was gehuwd met Helwidus,
dochter van Enguerrand van Horpmaal, een klein dorp in de
buurt van Tongeren. Boso behoorde tot de ridderschap van het
sticht Luik en komt in oorkonden ook wel voor onder de naam
Bozo de Barz. Zijn levenswandel is niet onberispelijk geweest.
In 1088 krijgt hij een handgemeen met zijn bloedverwant
Adalardus van Lizin of Liesen, die komt te overlijden. Later
komt hij tot inkeer en hij laat het stoffelijk overschot van
deze Adalardus begraven in de abdijkerk van Stavelot. Daar is
zekere Thibalt van La Haye, bloedverwant van Boso, ondervoogd
en het deze Thibalt die door historici als P.C. Boeren wordt
beschouwd als identiek met Thibalt van Voeren, na 1101 heer
van Valkenburg. Als dat waar is, is Boso dus misschien familie
van Thibalt van Lahaye = Thibalt van Voeren en via hem ook
bloedverwant van Gozewijn van Heinsberg. En dan heeft Gozewijn
in 1119 Thibalt als heer van Valkenburg opgevolgd op grond van
bloedverwantschap. Severin Corsten en anderen geloven er niets
van. Volgens hen heeft Gozewijn gewoon geld gegeven aan Boso
om het goed in Houthem in handen te krijgen. En heer van
Valkenburg werd hij "via" zijn vrouw Oda. Thibalt van
Valkenburg overlijdt in of voor het jaar 1106. Na een periode
van onduidelijkheid volgt Gozewijn hem op in of voor
1119.6
En dan is daar GOZEWIJN VAN HEINSBERG,
belangrijk persoon in de akte van 1096. Bij de bespreking van
de vorige personen is zijn naam reeds meermalen gevallen. Voor
het eerst wordt hij genoemd in 1085 in de Kroniek van de Abdij
in St. Truiden; getrouwd is hij met Oda, die - maar de
geschiedvorsers weten dit niet helemaal zeker - een zus is van
Guda, echtgenote van Thibalt, heer van Valkenburg van 1101 tot
1106. In 1096 heet de koper van het domein in "Houlten"
Gozewijn van Heinsberg, maar in 1119 wordt hij voor het eerst
"Goswin di castello Falcomonte" genoemd. In alle studies over
Gozewijn wordt erop gewezen, dat hij in 1096 reeds voet aan de
grond krijgt in het territorium van Meerssen.7 Van
Gozewijn kennen we twee zonen: Gerard en Gozewijn II. Hij
overlijdt op 1 april 1128. In de geschiedenis van Valkenburg
is Gozewijn een prominent persoon.
De Vroenhof
Natuurlijk
moet de vraag aan de orde komen: waar lag dat stuk grond, dat
Gozewijn in 1096 in bezit kreeg? Van de Venne (1951) geeft als
zijn mening: in de Herenbeemden ten zuidwesten van het
toenmalige klooster. En de kapel van dat klooster lag op de
plaats van de oude Martinuskerk, die in de loop van de eeuwen
natuurlijk diverse malen is gerestaureerd en verbouwd.
We citeren
V.d. Venne: " Hier is de oudste kern te zoeken van Houthem,
zoals duidelijk gebleken is uit Romeinse vondsten bij
verbouwing van de kloosterkerk en hier ook lag de oude
Vroenhof, de boerderij van de grondheer. Het oudste bezit van
de latere heer van Valkenburg lag dus niet in Valkenburg, doch
in Houthem." 8
Rond 1140,
nog geen vijftig jaar na de akte van 1096, hebben de monniken
van Meerssen een kapel gesticht aan de Vroenhof en de
(vermoedelijk) erbij behorende kleine woonkern. In 1145
(Gerlach van Houthem gaat volgens de legende in zijn eikenboom
wonen) wordt die "capellam de Heustan" voor het
eerst genoemd in een bul van Paus Eugenius III. Maar ze stond
er al langer. Misschien al sedert 1096?
Het
domein in later tijden
Binnen de
tijdspanne van een eeuw vinden twee gebeurtenissen plaats die
verwijzen naar het in 1096 genoemde domein.
1. In de
Vita van Gerlach lezen we in hoofdstuk XIII, dat ook een
adellijke dame uit Heinsberg, Oda genaamd, de Heilige
kluizenaar kwam opzoeken. "In bewondering voor de
wonderbaarlijke verandering die de Allerhoogste in hem had
bewerkstelligd en blij om zijn geestelijke groei, schonk zij
hem enkele stukken grond, onder andere ook het terrein, dat
rondom zijn cel gelegen was."
Bovenstaand citaat bevestigt wat we al meenden te
weten: tijdens het leven van Gerlach van Houthem was de
familie Heinsberg in bezit van bepaalde "stukken grond". En
hoogstwaarschijnlijk sedert 1096. We weten niet zeker welke
Oda de schrijver bedoelt: de Oda die met Gozewijn I was gehuwd
(was die in 1140/1150 nog in leven?) of een andere, jongere
dame van die naam. Daar wordt hier niet verder op ingegaan.
9
2
Interessanter is een oorkonde die geschreven is tussen 1183 en
1190. Zekere Gozewijn van Valkenburg,(kleinzoon of
achterkleinzoon van de Gozewijn uit 1096, is nog geen honderd
jaar na 1096 samen met aartsbisschop Philip van Keulen, in
bezit van Villa Holthem.10 Een vergissing lijkt
uitgesloten: Oda (in de Vita) en Gozewijn IV (na 1181) beheren
(delen van) het domein, dat in 1096 in handen kwam van de
familie van Heinsberg.
Het
allodium in Houthem is in later jaren diverse malen door de
heren van Valkenburg als eigendom genoemd. In 1241 beschikt
Dirk II, heer van Valkenburg tussen 1236 en 1268, over een
stuk bos over in zijn "allodio de Holthem." In 1254 blijkt hij
vier bunders in "Holthem" aan de zusters te
schenken.11 Habets (1869) schrijft op pagina 10:
"Op het einde van de XIIe eeuw schonk Gozewijn IV een
bunder dezer hoeve aan het nieuw gestichte klooster St.
Gerlach." Maar in zijn voetnoot verwijst hij naar een akte
uit 1217 en dan is Gozewijn IV dood. Later wordt deze
mededeling van Habets diverse malen herhaald, ook nog door Bèr
Eggen in een overigens fraai artikel over de Martinuskerk in
het jaar 1999. 12
Alles is
vergankelijk. Ook de Villa Vroenhof. In 1570 wordt nog een
zeker huisje vermeld met weide en vijvers, de zogenoemde
Vroenhof. Het geheel komt in handen van zekere Peter op de
Camp. De percelen raken versnipperd, de Vroenhof komt in
handen van plaatselijke bewoners. De tijden van de heren van
Valkenburg en hun allodium zijn lang voorbij. Het kasteel in
Valkenburg staat er nog, maar er regeert een drossaard in naam
van de hertog van Brabant. 13
De
betrouwbaarheid
Van meet
af aan hangt rondom de door Schaepkens gepubliceerde oorkonde
van de bisschop van Luik een zekere geur van
onbetrouwbaarheid. Twintig jaar na de publicatie in 1848 is
Jos Habets niet erg vriendelijk: "Afgedrukt uit het
oorspronkelijk diploom door den Heer Alex. Schaepkens. De
schrijver zegt niet waar dit merkwaardig stuk tegenwoordig
rust. De text komt ons duister voor en is moeijelijk te
begrijpen."14 Habets en Schaepkens hebben
elkaar persoonlijk gekend. Twee jaar eerder was de kapelaan
van Berg Schaepkens' opvolger als voorzitter van het Limburgs
Historisch Genootschap. En ongetwijfeld heeft Habets (dan 39
jaar oud) hem ontmoet als mede-auteur van de Publications. In
1868 is Alexander Schaepkens 53 jaar.
Een
jaar later, in 1869 in Habets' onovertroffen boek over
Houthem, komt de oorkonde er niet veel beter af:
"Onduidelijk charter", zo heet het in een voetnoot op
pagina 5. 15
De
publicatie van Schaepkens raakt in vergetelheid en ontsnapt in
later jaren aan de aandacht van geschiedschrijvers. Schrijvers
over Houthem en Valkenburg noemen ze aarzelend, citeren
anderen en spreken (in navolging van Habets?) over
"onbetrouwbaar." Niemand haalt de oorspronkelijke
publicatie van 1848 erbij. Niemand vertelt iets meer over die
onduidelijkheid. Hoogstens dat we niet weten waar ze vandaan
komt. Terwijl ze berust in het archief van het kapittel van
Onze Lieve Vrouw in Maastricht.
Wie
eenmaal de naam heeft dat hij een beetje onbetrouwbaar is,
raakt dat imago niet gauw kwijt. De akte uit 1096 toont aan
dat het ook voor perkamenten geldt. In een inventarisatie van
Limburgsche gemeentewapens in 1899 schrijven de auteurs in een
kort overzicht van de Houthemse geschiedenis: "Reeds vóór
1191 hadden de heren van Heinsberg deze villa tot hun eigendom
gemaakt." Ze noemen dus wel de akte uit 1191 maar niet de
oudste uit 1096. 16
Boeren (1938) spreekt over een "merkwaardige
transactie" 17 en Van de Venne in 1951 vertelt
dat "Rijksarchivaris W. Goossens twijfelde aan de echtheid
van deze akte". Van de Venne: "Het is mogelijk dat zijn
onduidelijkheid een gevolg is van een vervalsing."
18 In het prachtige artikel van R.C. Hekker (1987)
is er op pagina 42 sprake van een "duistere oorkonde uit
1096." 19
Tot slot:
we beschikken sinds kort over de "Inventaris van de archieven
van het Kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht", een
mooie uitgave uit 1999. Samengesteld door niemand minder dan
J.A.K. Haas. "Onze" akte heeft nummer 640 en staat op pagina
149. Maar de uitgave van 1848 wordt niet genoemd. De
omschrijving luidt: "Akte van overdracht door bisschop Otbert
van Luik aan de kerk van Onze Lieve Vrouw van twee aan de
Jeker gelegen molens." Heel summier dus. Geen woord over
Gozewijn en Houthem. En in de index op plaatsnamen komen
Houthem en Houlten niet voor... Ze spelen ook geen hoofdrol.
Wie op de samenvatting afgaat, krijgt de indruk dat het hier
gaat om een akte, betreffende de stad Maastricht. Zoals
Schaepkens 150 jaar geleden dat ook vond.
Dat
is zoeken voor de amateur. Het lijkt erop dat de "doopakte"
van Houthem zich, 150 jaar na de eerste publicatie, nog altijd
een beetje schuil houdt. Met als enige reden dat Schaepkens in
1848 niet heeft vermeld waar hij het "diplôme" vandaan had.
Uit welke verzameling of op welke zolder hij ze heeft
aangetroffen, zal wel nooit meer worden achterhaald.
20
De voor
Houthem zo historische oorkonde is lastig te vertalen en
onduidelijk van inhoud. En dus ligt hier voor de
geschiedschrijvers een fraaie taak te wachten: het geschrift
van ruim 900 jaren oud zorgvuldig (laten) vertalen en daarna
de inhoud intensief bestuderen. Het zal een bijdrage opleveren
tot de geschiedschrijving van niet alleen "Houlten", maar ook
tot die van geheel "Falcombere".
|