Geulhem is altijd erg klein
geweest
Jan G.M.
Notten
Onbewezen beweringen worden
door professionele historici verafschuwd. Wie iets over de
geschiedenis van een dorp vertelt, moet zich baseren op harde
feiten. Op feiten die hij eigenhandig in oude archieven heeft
opgeduikeld. En als dat niet kan, dan op feiten die hij leest
bij andere (maar dan wel beroemde en alom bewonderde) auteurs.
Van Geulhem is dus niet veel te vertellen.
Wel kan men uit taalkundige
handboeken afleiden dat de naam Geulhem betekent: heim aan de
Geul. Zoals Houthem een heim in het hout is, Rothem een heim
in het rooth (een stuk ontgonnen land) en Broekhem een heim in
het broek (een moerassig stuk land).
Die namen op -heim zijn
ontstaan vóór het jaar 1000. Maar dat zegt niet veel over
Geulhem. Zo een naam kan ook een "nakomertje" zijn. Dat wil
zeggen: pas in het jaar 1200 of zo vond iemand hem uit, gewoon
omdat het gehuchtje nu mooi onderscheiden werd van Houthem.
Men weet het maar nooit.
Maar op een dag krijgen we
zekerheid omtrent het bestaan van het gehuchtje langs de Geul
(een handjevol huizen en een molen). Het duikt op uit de
onbekendheid en verschijnt op schrift. Ieder Houthemenaar met
een beetje historische belangstelling weet al wat nu komen
gaat: Geulhem wordt genoemd in het boek waarin een aantal
aktes uit het Norbertinessenklooster is verzameld. Het is
samengesteld in 1877 en is een ongelooflijk rijke bron voor
iedereen die iets te weten wil komen over onze buurt. Geulhem
wordt voor het eerst genoemd in 1360. Dus vroeger dan Broekhem
(1391), waarover in het vorige Sjtegelke werd verteld. Dat
betekent natuurlijk dat Geulhem in 1360 al jarenlang bestond.
Weliswaar verschijnt zekere
Goswijn van Berg op 27 oktober 1306 in een akte als eigenaar
van de molen. Maar de plaatsnaam Geulhem staat er niet bij. En
Goswijn woont kennelijk in Berg. De molen was er. Het
gehuchtje ook? Het zou best kunnen.
En dan het jaar 1360. Op 2
maart verklaren Peter, genoemd Vascart van Goelheym en zijne
vrouw aan hun zoon Ludovicus een som van 40 gouden schilden
schuldig te zijn. Peter (met zijn naamloze vrouw) is dus
eigenlijk de eerste echte Geulhemenaar. Niet omdat hij zo
beroemd zou zijn geweest, maar enkel en alleen omdat een
schuldbekentenis aan zijn zoon bewaard is gebleven. Hij lijkt
geen echte achternaam te hebben. Men noemt hem naar de plaats
waar hij woont.
De volgende is zekere Loetken Goelheym. De akte
met zijn naam gaat hierbij. Loetken leeft in 1381. Het
dokument is heel kenmerkend voor de mensen in de buurt van het
klooster der Norbertinessen in Houthem. We komen er ontelbaar
veel tegen die missen en diensten bestelden voor zichzelf of
voor anderen en dat "voor eeuwig" lieten vastleggen. Men kan
de akten waarin dit soort dingen wordt vastgelegd vergelijken
met huurakten of zelfs met een soort van testament, want ook
na de dood blijft de overeenkomst in stand. |
|
Wat verklaart Loetken nu? Dat
hij zeven vat rogge in erfpacht verkoopt aan de kloosterzuster
Catharina van Sievel. Het is in feite een schenking: "ten
behoeve van dit klooster" staat er immers. De zusters zullen
de akte bewaren en ieder jaar op St. Andriesdag (dat is 30
november) levert de hoeve van Loetken zeven vat rogge aan het
klooster. En als tegenprestatie zorgt het klooster voor
gebeden, missen en virgiliën voor de "gedenkenis" van juffrouw
van Sievel, haar nicht Nese (Agnes) en haar vrienden.
Het zal wel nooit meer te
becijferen zijn, maar voor het klooster moet dit soort zaken
een geweldige bron van inkomsten zijn geweest.
Aantekeningen
1. De akte is "gegeven" op Sacramentsdag
1381. 2. Ze wordt opgemaakt voor schout en schepenen
van Berg. Geulhem was een gehucht dat onder de schepenbank van
Berg ressorteerde. 3. Loetken is de naam van de
godvruchtige man. Vermoedelijk een afleiding van Loen
(Leonardus). 4. De familie van Sievel of Tzievel of
Tzevel of Chievel was een zeer vooraanstaand geslacht in die
eeuwen. Afstammelingen waren ondermeer eigenaar van de
heerlijkheden Itteren, Schin op Geul en Oud-Valkenburg, van de
hof van Nieuwenhagen, Etenaken en het Sibber Huis. Dat
verbaast niemand: in het klooster leefden slechts dames van
adellijken huize. 5. Hier staat te lezen: Goelheym en
even verder Guelheym. Op andere plaatsen leest men: Goelheim,
Goelhem, Geulheim of gewoon Geulhem. Dat zegt allemaal niets
over de uitspraak, maar alleen iets over de schrijfwijze. Soms
kan men aan de manier van schrijven zien waar de auteur
vandaan komt. In zijn algemeenheid kan men zeggen dat Guelheym
ouder is dan Geulhem. Omdat het woord heim (heem) zijn
betekenis verloor, wat minder benadrukt werd uitgesproken en
tot achtervoegsel werd. 6. Hoe ingewikkeld het tel-
en meetsysteem toen was, blijkt ook hier: het vat was een
inhoudsmaat van natte en droge stoffen, dus voor zowel wijn
als rogge, zowel bier als gerst. Het is niet voldoende als je
schrijft: zeven vat rogge, maar je moet erbij schrijven welke
vaten je bedoelt: in Maastricht was een vat meer of minder dan
in bijvoorbeeld Aken. Het was een vreselijk ingewikkelde
toestand en daar is pas in de Franse Tijd verandering in
gekomen. 7. Sint Andriesdag (feest van Sint Andreas
op 30 november) is eeuwenlang de dag geweest waarop pachten en
erfpachten, huren en koopsommen voldaan moesten zijn. En 1
maart. 8. Het is natuurlijk niet na te gaan waar
Loetken precies gewoond heeft, maar wel: tussen de Geulen.
Liepen die toen verder van elkaar
af? |